Tipping tractors in het vrijwilligerswerk
Een fantastische scène in de pixar/disney film 'Cars' is wanneer Takel (Mater) en Bliksem (Lightning) McQueen ’s nachts op pad gaan voor een potje ‘tractor tipping’. Tijdens dit spelletje sluipen Takel en Bliksem op een slapende tractor af en toeteren plots heel hard, waardoor de tractor van schrik achterover kiepert. Als het spelletje uit de hand loopt en alle tractors in shock op hun rug liggen, komt de woeste dorsmachine Frank vanachter de bomen vandaan om eens flink wraak te nemen op de twee kwajongens.
De filmscène is geïnspireerd op de fainting goats, een geit die door een DNA-foutje flauwvalt zodra deze stress ervaart. In de grappig-serieuze publicatie Boards from Hell (Scribner, 1996) is één van de voorbeelden van niet-functionerende bestuursleden hierop geïnspireerd. Bestuursleden vinden het eervol om bestuurslid te zijn, maar vraag ze niet om een vergadering voor te zitten, de club ergens te vertegenwoordigen, te presenteren of om te snappen hoe het jaarverslag werkt. Ze staren dan onrustig naar het plafond en als je doorduwt, vallen ze inderdaad bijna flauw. In sportverenigingen zijn veel leden fainting goats: ze willen sporten, maar als je vrijwilligerswerk van ze vraagt geven ze niet thuis.
Tranentrekkende smoezen
Als leden de omvallende tractoren zijn, dan zijn Takel en Bliksem de actieve vrijwilligerscoördinatoren of bestuursleden die vol energie op zoek gaan naar nieuwe vrijwilligers. Maar hoe voorkomen we dat hun getoeter leidt tot flauwvallende leden en dat vrijwilligerscoördinatoren zich voelen als Takel en Bliksem: zodra je ook maar een beetje vraagt of iemand vrijwilligerswerk zou willen doen dan kijken veel leden je verwilderd aan en komen met tranentrekkende smoezen, als echte fainting goats.
Een oproep of Facebook leverde een lijst geweldige smoezen op, zoals: ‘ik zou wel willen, maar ik kom nog geeneens aan sporten toe’. Of: ‘ik kan echt niet achter de bar hoor, ik ben zo onhandig’. Of: ‘ik wil wel hoor, maar ik heb last van m’n knie’. Of: ‘tja, vrijwilligerswerk is vrijwillig hè…anders wordt het dwangarbeid’. En ten slotte: ‘ik betaal wel gewoon, zeg maar wat het moet kosten; ik heb er geen verstand van, aan mij heb je toch niks’.
Als iemand de smoes gebruikt dat hij of zij zijn favoriete tv-programma niet wil missen, geef je als werver van vrijwilligers natuurlijk het liefst lik op stuk door vilein te vragen: ‘heb je wel eens van uitgesteld kijken gehoord’? Of als iemand zich excuseert en zegt dat hij of zij niet eens tijd heeft om te sporten, sla je terug met: ‘ja, we hebben het allemaal druk…en toch lukt het mij wel om dingen te doen die goed zijn voor jouw kinderen…” Hoewel dat lekker oplucht, werken zulke reacties natuurlijk contraproductief. Wat kan een vrijwilligerscoördinator doen aan het fenomeen van de fainting goats?
De ‘omvallende leden’ zijn te verklaren vanuit een te lage volunteerability van de leden. Deze bestaat uit drie bouwstenen waarmee de vrijwilligerscoördinator moet werken: bereidheid, beschikbaarheid en bekwaamheid. Dat leidt in de metafoor van de fainting goat tot drie vragen:
- hoe maken we het stress-gen (‘ik-vrijwilligerswerk?’) onschadelijk?
- hoe voorkomen we de stress (‘wat-vraag-je-van-mij?) zodat ze niet omvallen?
- hoe helpen we de omgevallen tractor weer overeind (ehhh, dat niet maar…)?
Bijna de helft van de Nederlanders doet volgens het CBS minstens één keer per jaar vrijwilligerswerk. De eerste vraag behandelen we in deze bijdrage en adresseert wat we eraan kunnen en moeten doen om de andere 50 procent van de Nederlanders aan het vrijwilligerswerk te krijgen. De 50 procent die niet actief profiteert van de voordelen van het doen van vrijwilligerswerk, maar die er passief van profiteert dat anderen vrijwilligerswerk doen.
Het stress-gen onschadelijk maken
Het stress-gen heeft voornamelijk te maken met de (on)bereidheid van mensen om vrijwilligerswerk te doen. Haski-Leventhal et al. (2017) vergeleken een groep hardcore ‘nog-nooit-vrijwilligers’ (geen vrijwilligerswerk gedaan in de laatste vijf jaar) met een groep ‘even-niet’ vrijwilligers (laatste twaalf maanden niet). De ‘nog-nooit-vrijwilligers’ hebben het stress-gen, de anderen niet. De onbereidheid van de ‘nog-nooit-vrijwilliger’ blijkt vooral gebaseerd op andere normen en waarden. Hun onbeschikbaarheid en onbekwaamheid gaan om de eigen gepercipieerde (on)mogelijkheden. Ook de even-niet vrijwilligers zien de vraag nu even niet zitten, maar zijn makkelijker over te halen omdat ze wel het vrijwilligers-gen hebben!
Aan de andere normen en waarden van de ‘nog-nooit-vrijwilliger’ kan een individuele vrijwilligerscoördinator weinig doen, hoewel goede aansprekende voorbeelden van rolmodellen waarschijnlijk wel helpen. De ‘nog-nooit-vrijwilliger’ moet gewoon kennismaken met vrijwilligerswerk door hen ernaar te geleiden. Hustinx, Meijs en Ten Hoorn geven aan dat geleid vrijwilligerswerk is gebaseerd op normatieve dwang (u moet) en functioneel organiseren (op deze manier).
Het eerste is niet uitsluiten van de vereniging en bepaalde activiteiten of meer laten betalen als je geen vrijwilligerswerk doet. Het tweede is een dwingend rooster. Het gevolg is dat mensen in ieder geval een keer vrijwilligerswerk gedaan hebben en als ze het daarna nog steeds niet begrijpen, is er niets verloren. Overigens, het is ook mogelijk om de ‘nog-nooit-vrijwilligers’ pas achteraf te vertellen dat ze potjandorie nu toch wel vrijwilligerswerk hebben gedaan. Gewoon dwingen en foppen!
Conclusie
Sportverenigingen hebben een groot voordeel met betrekking tot vrijwilligerswerk vergeleken bij andere organisaties. Zij kunnen de vrijwilligers aan de poort selecteren, of anders gezegd: als een volwassen iemand het flauwval-gen heeft, moet je je afvragen of hij of zij haar eigenlijk lid laten worden. Maar bewezen ‘slecht gedrag’ in het verleden is geen garantie voor het niet doen van vrijwilligerswerk in de toekomst.
Wat daarbij zou kunnen helpen is geleid vrijwilligerswerk. Geleiden naar vrijwilligerswerk door zachte dwang en dwingend organiseren is juist in sportverenigingen heel goed mogelijk omdat daar de ‘nog-nooit-vrijwilligers’ bij naam en toenaam goed bekend zijn. De vrijwilligerscoördinator moet daarbij wel oppassen dat de ‘nog-nooit-vrijwilliger’ best een heel belangrijke vrijwilliger, wie weet wel de vrijwilligerscoördinator, kan zijn in een andere organisatie. Deze persoon heeft dan zeker het vrijwilliger-gen en valt niet flauw.
In een volgende bijdrage gaan we specifiek in op de ‘nu-even-niet’ vrijwilliger die niet zal flauwvallen wanneer er getoeterd wordt want de persoon snapt waarom vrijwilligerswerk moet en leuk is. Als ze op een verkeerde manier benaderd worden, schieten ze toch in de stress en kunnen ze vallen. Dat willen we voorkomen, en als het toch gebeurt verhelpen.
Referenties:
- Haski‐Leventhal, D., Meijs, L. C., Lockstone‐Binney, L., Holmes, K., & Oppenheimer, M. (2017). Measuring Volunteerability and the Capacity to Volunteer among Non‐volunteers - Implications for Social Policy. Social Policy & Administration.
- Hustinx, L., Meijs, L.C.P.M. & Ten Hoorn, E.M. (2007). Geleid vrijwilligerswerk; Over het potentieel van de Nederlandse samenleving in 2015 (en nieuwe strategieën om het te bevorderen). Leuven: Centrum voor Sociologisch Onderzoek.
- Scribner, S. M. (1991). Boards from Hell. Scribner & Associates.
- Prof. dr Lucas Meijs is als hoogleraar ‘Strategische Filantropie en Vrijwilligerswerk’ verbonden aan de vakgroep Business-Society Management van de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit.
- Philine van Overbeeke is Junior Onderzoeker aan Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit. Zij behaalde in 2016 haar bachelor Bedrijfskunde aan RSM en voltooide daar in 2017 ook haar Master Global Business & Sustainability.
- Frans-Joseph Simons is bedrijfskundige en historicus en werkt als onderzoeker aan de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit.
Deze bijdrage verscheen 5 juni 2018 op www.sportknowhowxl.nl